Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2010, 6462 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2010, 6462 | Besluiten van algemene strekking |
Categorie: Opsporing, (straf)vervolging
Rechtskarakter: aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO
Afzender: College van procureurs-generaal
Adressaat: Hoofden van de parketten
Registratienummer: 2010A010
Datum vaststelling: 29 maart 2010
Datum inwerkingtreding: 01-06-2010
Geldigheidsduur: 31-05-2014
Publicatie in Stcrt.: PM
Vervallen: Aanwijzing huiselijk geweld (2008A026)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing slachtofferzorg (2004A004)
Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring (2004A013)
Aanwijzing formulier risicoprofiel en executie-indicator (2008A014)
Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2008A031)
Aanwijzing beveiligen van personen, objecten en diensten (2008A020)
Wetsbepalingen: zie bijlage 1
Jurisprudentie: –
Bijlagen: 3
Deze aanwijzing stelt regels omtrent de opsporing en vervolging van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld. Daarbij worden randvoorwaarden geformuleerd voor onder andere de invulling van lokale samenwerking tussen politie, OM en reclassering.
Het doel van deze aanwijzing is het bewerkstelligen van een effectiever optreden van politie en Openbaar Ministerie (OM), al dan niet in samenwerking met andere hulpverlenende instanties, in reactie op huiselijk geweld en eergerelateerd geweld teneinde bij te dragen aan:
– her onderkennen van huiselijk en/of eergerelateerd geweld;
– het acuut (doen) stoppen van (dreiging van) huiselijk en eergerelateerd geweld;
– het voorkomen van recidive door middel van gerichte interventies;
– het herstellen van de geschonden rechtsnorm;
– het vergroten van de aangiftebereidheid van slachtoffers;
– het waarborgen van de veiligheid van het slachtoffer, in het bijzonder van minderjarige slachtoffers;
– het waarborgen van de veiligheid van kinderen als getuige van huiselijk geweld.
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen lichamelijke en seksuele geweldpleging, belaging en bedreiging (al dan niet door middel van, of gepaard gaand met, beschadiging van goederen in en om het huis). Zie bijlage 1 voor een overzicht van toepasbare strafbepalingen. Als verdachten van huiselijk geweld kunnen worden aangemerkt: (ex-)partners, gezins- en familieleden en huisvrienden. Verdachten en slachtoffers kunnen mannen en vrouwen zijn, en kunnen kind of volwassene (waaronder ouderen) zijn.
Bij eergerelateerd geweld gaat het om het motief om met geweld te dreigen of het toe te passen, namelijk een geschonden eergevoel. Onder eergerelateerd geweld wordt ‘elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld’ verstaan, ‘gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken’.1 Eergerelateerd geweld is een strafbare vorm van eigenrichting en kan variëren van bedreiging tot moord.2 Omdat veel van dit geweld plaatsvindt in de huiselijke kring dan wel de familiesfeer, is er een overlap met thema’s als huiselijk geweld en kindermishandeling. Bij eergerelateerd geweld speelt echter expliciet een eermotief en zijn er (vanwege de collectieve context) mogelijk meerdere (potentiële) daders in beeld, die de eer willen herstellen.
Het kan voorkomen dat huiselijk geweld en eergerelateerd geweld over één kam worden geschoren, aangezien de consequenties van gewelddadige escalatie op het oog gelijk lijken. Ook zijn er parallellen te trekken voor wat betreft de aanleiding tot huiselijk en eergerelateerd geweld. Op familiaal vlak kunnen voedingsbodems voor eerconflicten ontstaan, bijvoorbeeld door verzet tegen regels, overspel en buitenechtelijke zwangerschappen, maar dergelijke kwesties kunnen echter even goed resulteren in huiselijke twisten. De kans bestaat dat bij ruzies in allochtone families sneller gedacht wordt aan eergerelateerd geweld, terwijl bij een conflict in autochtone gezinnen met een vergelijkbare aanleiding automatisch het etiket ‘huiselijk geweld’ in beeld komt. Gewelddadig gedrag in allochtone gezinnen zou dan voortkomen uit cultuur, terwijl bij huiselijk geweld onder autochtonen die link naar cultureel bepaalde opvattingen achterwege blijft.
Het is zaak beide vormen van geweld in een vroeg stadium van het onderzoek van elkaar te onderscheiden, omdat zij elk een andere aanpak behoeven. Het opsporingsbeleid rond de aanpak van huiselijk geweld is sterk gericht op interventie. Bij heterdaad- en buiten heterdaadsituaties wordt de verdachte aangehouden. Indien een eergerelateerd motief op de voorgrond staat, kan strafvorderlijk optreden sneller leiden tot escalatie. Zo kan bijvoorbeeld door de aanhouding van een verdachte (bij een vermeende eerschending) een tot dan toe bewaard geheim uitlekken, waardoor het gevoel om de geschonden eer te herstellen nog versterkt wordt.
Bij eergerelateerd geweld speelt dreigen een belangrijke rol. Dit kan consequenties hebben voor het justitiële optreden, aangezien strafvorderlijk ingrijpen soms is gewenst, ook als andere strafbare feiten nog niet hebben plaatsgevonden.
Indien de overigens lastig af te bakenen fenomenen zoals ‘achterlating’ en ‘huwelijksdwang’ op enigerlei wijze in verband staan met een eerconflict, dient in overeenstemming met deze aanwijzing opgetreden te worden.
Bij elke politieregio is door de korpsleiding een contactfunctionaris Huiselijk Geweld aangewezen.
Tevens is bij elke politieregio door de korpsleiding een contactpersoon Eergerelateerd Geweld aangewezen. Deze contactpersoon is verantwoordelijk voor operationele advisering en ondersteuning bij zaken waar eer (mogelijk) een rol speelt door middel van het toepassen van de methode Eergerelateerd Geweld (methode EG).
Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) heeft de navolgende taken:
– operationele advisering en ondersteuning: het LEC EGG ondersteunt regiokorpsen bij de aanpak van lastige eerzaken;
– advisering inzet (extern) deskundigen;
– wetenschappelijk onderzoek;
– onderwijs en voorlichting;
– netwerken.
Bij elk arrondissementsparket wordt door de parketleiding een contactfunctionaris aangewezen voor het coördineren van het beleid inzake de aanpak van huiselijk- en eergerelateerde geweldzaken. Dit dient een officier van justitie te zijn, met beleidsondersteuning. Deze officier van justitie heeft de volgende taken, waarvoor de parketleiding eindverantwoordelijkheid draagt:
a. Het maken van afspraken met de politie met betrekking tot vroegherkenning om zo escalatie van mogelijk geweld te voorkomen.
b. Het treffen van maatregelen indien voor de veiligheid van het slachtoffer gevreesd wordt (Stelsel Bewaken en beveiligen).
c. Het bevorderen van en toezien op een uniforme en parketbrede voortvarende afdoening van zaken van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld, conform deze aanwijzing.
d. Het in samenwerking met de reclassering inventariseren van de mogelijkheden van daderhulpverlening in (of buiten) het arrondissement. Daar waar een tekort aan mogelijkheden tot daderhulpverlening wordt geconstateerd, wordt met de reclassering en instellingen op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg gezocht naar de totstandkoming van een toereikend aanbod. De reclassering en de genoemde instellingen zijn verantwoordelijk voor een toereikend aanbod.
e. Het actueel houden en monitoren van werkafspraken (inclusief termijnen) met instantie(s) voor daderhulpverlening, reclassering, politie en Steunpunt Huiselijk Geweld (nader te noemen de ‘samenwerkingspartners’) met betrekking tot de integratie van daderhulpverlening in de strafrechtelijke aanpak van deze geweldszaken in het arrondissement. In elke fase van de procedure is het Openbaar Ministerie er verantwoordelijk voor dat sluitende afspraken worden gemaakt om het slachtoffer van tevoren te informeren over het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld. In het bijzonder wordt aandacht gevraagd voor die gevallen waarin de rechter-commissaris of de raadkamer de voorlopige hechtenis schorst. De contactfunctionaris maakt hierover ten behoeve van alle huiselijk- en eergeweldzaken lokale afspraken met de politie en de rechtbank c.q. rechter-commissaris.
f. Het instellen van c.q. deelnemen aan relevante stuurgroepen bestaande uit afgevaardigden van de samenwerkingspartners voor het monitoren van de hiervoor genoemde lokale afspraken.
g. Het onderhouden van contacten met de gemeente en eventueel met andere samenwerkingspartners over het onder regie van de gemeente gevoerde integrale beleid inzake de aanpak van dit geweld, het signaleren van relevante ontwikkelingen en het inbrengen van eventuele knelpunten in het driehoeksoverleg.
Bij elk ressortsparket wordt door de parketleiding een contactfunctionaris aangewezen voor het coördineren van het beleid inzake de aanpak van huiselijk- en eergerelateerde geweldzaken. Dit dient een advocaat- generaal te zijn, met beleidsondersteuning. Deze advocaat-generaal heeft de volgende taken, waarvoor de parketleiding eindverantwoordelijkheid draagt:
a. In elke fase van de procedure draagt het Openbaar Ministerie verantwoordelijkheid voor het maken van sluitende afspraken om het slachtoffer van tevoren te informeren over het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld.
b. In elke fase van de procedure dient het slachtoffer van tevoren geïnformeerd te worden over het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld. In het bijzonder wordt aandacht gevraagd voor die gevallen waarin de raadkamer van het Gerechtshof de voorlopige hechtenis schorst. De contactfunctionaris maakt hierover ten behoeve van alle huiselijk-geweldzaken afspraken met de arrondissementsparketten en het Gerechtshof.
Bij het voortduren van huiselijk geweld zijn speciale mechanismen aan de orde. Daarnaast kunnen er specifieke aspecten gerelateerd zijn aan de culturele achtergrond van verdachte en slachtoffer. Korps- en parketleiding zijn verantwoordelijk voor het bestaan van een adequaat en structureel kennisniveau onder medewerkers die belast zijn met de afdoening van huiselijk- en eergerelateerde geweldzaken. Contactfunctionarissen van het OM volgen de SSR-cursus ‘Huiselijk geweld’ en ‘Eergerelateerd geweld’. Contactpersonen van de politie volgen de opleidingsmethode voor de herkenning en de aanpak van eergerelateerd geweld.
Voor de verwezenlijking van een voortvarende, geïntegreerde strafrechtelijke aanpak is nauwe samenwerking met politie, reclassering en daderhulpverleningsinstellingen vereist. Daartoe dienen in elk arrondissement schriftelijke werkafspraken te zijn gemaakt tussen instantie(s) voor daderhulpverlening, reclassering, politie en OM (zie verder onder ‘Contactfunctionaris OM’). Deze protocollen en afspraken moeten actueel worden gehouden en regelmatig worden gemonitord en geëvalueerd door de Stuurgroep.
Huiselijk geweld betreft (ernstige) strafbare feiten. Uit diverse landelijke onderzoeken blijkt dat huiselijk geweld op grote schaal voorkomt. Slechts in een gering aantal gevallen wordt aangifte gedaan.3 Een deel van de slachtoffers durft geen aangifte te doen, of verkeert in de veronderstelling dat politie en justitie daar geen gevolg aan zullen geven.
Een kenmerk van huiselijk geweld is de omstandigheid dat dader en slachtoffer (waaronder het minderjarige slachtoffer) vaak desondanks – en soms noodgedwongen – deel blijven uitmaken van elkaars leefomgeving. Het gevolg hiervan is dat huiselijk geweld vaak een stelselmatig karakter heeft en er een hoog recidiverisico is.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat, ingeval het geweld zich afspeelt in een relatie tussen partners en de mishandelde partner er (ten slotte) voor kiest de mishandelaar te verlaten, de kans op escalatie van het geweld aanmerkelijk groter wordt en kan leiden tot doding van de partner (en ook eventuele kinderen) of tot zelfdoding (waarbij mogelijk ook eventuele kinderen worden betrokken).
Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld, ondervinden daarvan veelal schadelijke gevolgen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld, later een aanzienlijk vergrote kans hebben om zelf dader te worden of (opnieuw) slachtoffer te worden.4
Deze aspecten vragen om een specifieke strafrechtelijke aanpak. In de kabinetsnota ‘De volgende fase’ van 2008–2011 wordt een integrale aanpak onder regie van de gemeente bepleit om huiselijk geweld beter te kunnen bestrijden. Deze aanwijzing vloeit mede voort uit de beleidslijn die met de kabinetsnota is ingezet.
Het optreden van politie en OM dient mede ter behartiging van de belangen van het slachtoffer en de eventuele kinderen die getuige zijn van het geweld. Voor dit doel is mede het traject Kindspoor ontwikkeld.5 Dit traject, een samenwerkingsverband tussen de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK), houdt in dat minderjarige kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld én hun ouders zo spoedig mogelijk na het optreden van het geweldsincident worden verwezen naar de voor hen meest geschikte vorm van hulpverlening, die op een zeer korte termijn daadwerkelijk start.
Ook de politie neemt actief deel aan het samenwerkingsverband, en zorgt voor verwijzing naar het Kindspoortraject, welke verwijzing – wanneer een Kindspoortraject van toepassing is – in de plaats komt van de AMK-melding, genoemd in de paragraaf ‘Opsporing’.
Voor een effectief optreden van politie en OM is – gelet op het recidiverisico – ten eerste een voortvarende aanpak van groot belang. Ten tweede is het noodzakelijk dat daderhulpverlening in beginsel in een zo vroeg mogelijk stadium geïntegreerd wordt in de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld. De reclassering6 is de noodzakelijke verbindingsschakel tussen OM en daderhulpverlening. De strafrechtelijke reactie fungeert als ‘stok achter de deur’ voor de dader om deze hulpverlening aan te vangen en te voltooien. Daderhulpverlening moet onder meer gericht zijn op herstel van de ontstane normvervaging bij de dader en het aanleren van methodieken ter voorkoming van recidive.
Voorts is van belang dat het slachtoffer adequaat wordt geïnformeerd over het verloop van de procedure conform de Aanwijzing slachtofferzorg.
Hoewel in het kader van een OM-aanwijzing geen regels voor reclassering en daderhulpverleningsinstellingen kunnen worden gesteld, zijn in deze aanwijzing in afstemming met de reclassering wel enkele hoofdlijnen voor de te volgen werkmethode opgenomen, gebaseerd op bestaande landelijke taken en bevoegdheden van de reclassering. De realisering van de beschreven inzet van de reclassering is overigens slechts mogelijk voor zover passend binnen haar productieafspraken met het ministerie van Justitie, en in afstemming met de lokale ketenpartners (zie ook onder ‘randvoorwaarden’). De term ‘daderhulpverlening’ omvat in deze aanwijzing behandeling van daders en trainingen en cursussen voor daders.
In de praktijk is geregeld gebleken dat de specifieke positie van minderjarige slachtoffers van huiselijk geweld onvoldoende onderkend wordt. Gezien de kwetsbare positie van minderjarigen dienen politie en OM bij de opsporing en vervolging van huiselijk geweld jegens minderjarigen rekening te houden met de volgende verschillen ten opzichte van meerderjarige slachtoffers:
– de verschillen in juridische uitgangssituatie (de positie bij het zelf doen van aangifte versus aangifte doen namens het slachtoffer);
– de dubbele afhankelijkheidsrelatie van minderjarigen (wettelijk en sociaal) tegenover de vaak enkelvoudige afhankelijkheidsrelatie van meerderjarige slachtoffers (alleen sociaal);
– de diagnostische (on)mogelijkheden bij medisch onderzoek naar letsel.
Gelet op de bijzondere positie van het kind, hetzij als slachtoffer, hetzij als getuige van huiselijk geweld, dient in al die gevallen waarin door de politie onderzoek wordt gedaan naar huiselijk geweld en waar kinderen bij betrokken zijn, een melding plaats te vinden aan het Advies- en meldpunt Kindermishandeling als onderdeel van het Bureau Jeugdzorg (AMK).
Het kind dat getuige is van huiselijk geweld moet in de benadering beschouwd worden als slachtoffer.
De politie houdt de verdachte terstond aan indien sprake is van een redelijk vermoeden van schuld bij een heterdaadsituatie. De politie bekijkt (de omgeving van) het huis als een ‘plaats delict’ en maakt aantekeningen over de situatie. Lichamelijk letsel en vernielingen worden – met toestemming van het slachtoffer – zoveel mogelijk fotografisch vastgelegd. De gegevens worden in een als ‘huiselijk geweld’ geoormerkt dossier gevoegd. Eventueel aanwezige getuigen worden door de politie ter plaatse kort gehoord en later zonodig uitgebreid gehoord.
Indien eer (mogelijk) een rol speelt dient contact opgenomen te worden met de contactpersoon EGG van de politie en wordt de zaak conform de methode LEC-EGG behandeld (zie Opsporing en vervolging eergerelateerd geweld)
In geval van constatering buiten heterdaad wordt de verdachte, indien sprake is van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en toestemming is gekregen van de officier van justitie, zo spoedig mogelijk aangehouden. Wanneer voor het (de) geconstateerde feit(en) geen voorlopige hechtenis is toegestaan, wordt de verdachte ontboden op het politiebureau.
Bij kennisneming van huiselijk geweld informeert de politie het slachtoffer over het strafproces, en beweegt de politie het slachtoffer zoveel mogelijk tot het doen van aangifte en bij belaging tot het indienen van een klacht. Een slachtoffer van huiselijk geweld wordt voor hulpverlening door de politie zoveel mogelijk doorverwezen naar de door de burgemeester aangewezen instantie, als bijv. een Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld. Ook in die arrondissementen waarin het traject ‘Kindspoor’ nog niet is uitgerold, worden door het Openbaar Ministerie afspraken met de politie gemaakt over de melding aan het AMK betreffende kinderen, die getuige zijn van huiselijk geweld.
Bij het opmaken van een proces-verbaal wordt de checklist uit bijlage 2 gehanteerd. Bovendien laat de politie het slachtoffer in de aangifte gemotiveerd aangeven of hij/zij de wens heeft dat een straat- of contactverbod wordt opgelegd aan de verdachte.
Wanneer sprake is van zedenproblematiek is de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik onverkort van toepassing. Het is van belang dat tijdig wordt onderkend of er sprake is van samenloop van een zedendelict en huiselijk geweld.
Het is mogelijk om tegelijkertijd zowel voor een zedendelict als voor huiselijk geweld te vervolgen. Voor huiselijk-geweldzaken geldt dat in beginsel ambtshalve vervolging plaatsvindt. Voor zedenzaken kan dat anders liggen. Uitzondering is de situatie waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig is/wordt bedreigd en het slachtoffer zich evident in een afhankelijkheidspositie bevindt.
De politie wijst aangevers op de mogelijkheid domicilie te kiezen op het politiebureau. De politie ziet erop toe dat de adresgegevens van een slachtoffer niet in het proces-verbaal worden vermeld. De adresgegevens worden nooit in het proces-verbaal opgenomen als het slachtoffer zich op een schuiladres bevindt; dit geldt ook voor de adresgegevens van minderjarige kinderen die op een ander adres zijn ondergebracht. De politie zorgt in die gevallen voor vermelding van een postadres voor het slachtoffer. De politie wijst het slachtoffer op de mogelijkheid van verwijzing naar Slachtofferhulp Nederland voor praktische hulp en bijstand tijdens het strafproces.
Alle aangiften van huiselijk geweld worden onverwijld ter beoordeling voorgelegd aan een hulpofficier van justitie.
Het verhoor van de verdachte en/of aangever en/of getuige wordt toegespitst op de data, tijdstippen en locaties waar de precies benoemde strafbare feiten zouden hebben plaatsgevonden, mede ter verkrijging van inzicht in de stelselmatigheid van het huiselijk geweld. Ter zake van het horen van kinderen moet in de regel terughoudendheid worden betracht. Gelet op de loyaliteitsconflicten die kunnen ontstaan, worden kinderen alleen als getuige gehoord als dat echt noodzakelijk is voor de bewijsvoering. Bij zo’n verhoor gelden de hiervoor bestaande protocollen.
In een verhoor komen alle elementen uit de aangifte en/of de verklaring van het slachtoffer en/of de aangever en/of de getuige(n) aan bod. In het proces-verbaal van verhoor van de verdachte wordt diens eventuele bereidheid om deel te nemen aan daderhulpverlening vermeld.
De politie verifieert tijdens of na het verhoor de genoemde data, tijdstippen, locaties enz. aan de hand van eerdere mutaties, gegevens van de huisarts enz.
Inverzekeringstelling van de verdachte wordt door de politie onverwijld gemeld aan de reclassering. Om de reclassering te attenderen op de wenselijkheid van het verlenen van vroeghulp aan de verdachte, dient de politie de melding te oormerken als huiselijk-geweldzaak.
Tijdens de inverzekeringstelling voert de hulpofficier overleg met de piketofficier van justitie over de vraag of de verdachte moet worden voorgeleid aan de R-C, of moet worden heengezonden met een dagvaarding. In beide gevallen doet de officier van justitie een geoormerkt verzoek aan de reclassering om advies uit te brengen.
In geval van recidive wordt de verdachte in beginsel voorgeleid. Bij schorsing van de voorlopige hechtenis worden in beginsel bijzondere voorwaarden in de vorm van een straat- of contactverbod en deelname aan daderhulpverlening opgelegd.
De melding inverzekeringstelling wordt naar de Reclasseringsbalie gezonden, waar de eerste registratie en toedeling van de zaken plaats vindt. Naar aanleiding van de melding verricht de reclassering in beginsel vroeghulp op het politiebureau of in het Huis van Bewaring of op de Reclasseringsbalie (bij voorgeleidingen die in de eerdere fase zijn gemist). Tijdens een vroeghulpbezoek wordt een inschatting gemaakt van het recidiverisico en de beïnvloedbaarheid van de verdachte. Er wordt een adviesrapport voor het OM en/of de R-C opgesteld, waarin gerapporteerd wordt over de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden7 (Zie het ‘Overzicht bijzondere voorwaarden’).
In alle gevallen waarin een kind slachtoffer of getuige is van huiselijk geweld, dient de politie een melding te doen aan het AMK. Hiervan wordt in beginsel melding gemaakt in het proces-verbaal. Door opname van de AMK-melding in het proces-verbaal zijn OvJ’s en rechters ter zake geïnformeerd. In bijzondere gevallen moet het mogelijk zijn om van deze standaardopname af te wijken, bijv. wanneer de veiligheid van de kinderen in gevaar kan komen door de vermelding in het proces-verbaal.8
Indien eer (mogelijk) een rol speelt, dient contact opgenomen te worden met de contactpersoon EGG van de politie en wordt de zaak conform de methode LEC-EGG behandeld (zie Opsporing en vervolging eergerelateerd geweld)
Uitgangspunt is dat in zaken van huiselijk geweld waarvan de politie kennis krijgt, aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. Indien een slachtoffer in een later stadium aangeeft de aangifte te willen intrekken, moet worden uitgelegd dat dit juridisch niet mogelijk is, maar dat het slachtoffer wel een brief aan de officier van justitie kan schrijven met de eigen mening over de wenselijkheid van strafvervolging. Ook wanneer het slachtoffer in een dergelijke brief de aangifte nuanceert of aangeeft niet te willen dat de verdachte wordt gestraft, blijft vervolging in beginsel geïndiceerd.
Bij klachtdelicten kan de klacht op grond van artikel 67 Wetboek van Strafrecht binnen acht dagen worden ingetrokken, wat leidt tot het vervallen van de bevoegdheid tot opsporing en vervolging.
Wanneer naar aanleiding van een aangifte of een klacht sprake is van een bewijsbaar strafbaar feit vindt in beginsel vervolging plaats.
De mogelijkheid van een voorwaardelijk sepot bestaat in bewijsbare zaken van relatief geringe ernst, waarbij op grond van het adviesrapport van de reclassering de bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd van toezicht door de reclassering en in het kader van dit toezicht deelname aan een vorm van daderhulpverlening (zie het ‘Overzicht bijzondere voorwaarden’). Bij de keuze van de afdoening moet een ‘kaal’ sepot worden vermeden. Een voorwaardelijk sepot met bijzondere voorwaarde verdient dan de voorkeur. In beginsel wordt de sepotcode ‘gewijzigde omstandigheden’ toegepast. Ook ‘kale’ (geld)transacties en ‘kale’ werkstraffen worden in beginsel niet toegepast.
In huiselijk-geweldzaken dient altijd de executie-indicator te worden geplaatst.
Wanneer het slachtoffer uitdrukkelijk aangeeft geen aangifte te willen doen, wordt zoveel mogelijk bewijs verzameld ten behoeve van een eventuele ambtshalve vervolging. Het uitgangspunt is dat ambtshalve vervolging in beginsel plaatsvindt.
In gevallen waarin het slachtoffer uitdrukkelijk geen aangifte wil doen en er onvoldoende grond bestaat de verdachte ambtshalve te vervolgen, kan de politie een gesprek aangaan met de verdachte en het slachtoffer om beiden te attenderen op hulpverleningsmogelijkheden. Het is gewenst dat de weergave van een dergelijk gesprek geregistreerd wordt ten behoeve van de dossiervorming in huiselijk-geweldzaken.
Art. 2 Politiewet biedt een basis voor het aangaan van een dergelijk gesprek.
Indien een verdachte in verzekering is gesteld neemt de hulpofficier van justitie contact op met de (piket)officier van justitie teneinde de (verdere) aanpak van de zaak te bespreken. De (piket)officier van justitie verifieert of sprake is van huiselijk geweld. Indien er gronden zijn voor voorlopige hechtenis, wordt de verdachte voorgeleid aan de rechter-commissaris.
Wanneer de (piket)officier van mening is dat heenzending kan plaatsvinden, ziet deze erop toe dat een geoormerkt adviesrapport van de reclassering wordt aangevraagd met het verzoek om te rapporteren over de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden (zie het overzicht bijzondere voorwaarden). De aanvraag wordt door het OM geoormerkt als betrekking hebbend op een huiselijk-geweldzaak.
Tevens ziet de (piket)officier van justitie toe op uitreiking van een dagvaarding aan de verdachte voor een (politierechter)zitting dan wel een oproeping voor een TOM-zitting.
Wanneer de (piket)officier van justitie van oordeel is dat de verdachte moet worden voorgeleid aan de R-C, ziet de (piket)officier erop toe dat een geoormerkt reclasseringsrapport wordt aangevraagd (zie hiervoor voor de elementen van deze aanvraag). Vervolgens ziet de (piket)officier erop toe dat zowel de raadsman van de verdachte als de R-C ten tijde van de voorgeleiding beschikken over een kopie van de aanvraag reclasseringsrapport.
In geval van zes-uurszaken of heenzendingen na inverzekeringstelling benadert de politie, indien mogelijk, een parketsecretaris die gemandateerd is tot het beslissen over dagvaarding. Deze parketsecretaris vergewist zich ervan of de zaak is beoordeeld door een hulpofficier van justitie en – in geval van inverzekeringstelling – besproken is met de (piket)officier van justitie. De parketsecretaris beoordeelt de zaak op bewijsbaarheid en het dossier op volledigheid.
In iedere zaak die voor dagvaarding in aanmerking komt, vraagt de parketsecretaris een geoormerkt adviesrapport van de reclassering aan met het verzoek. Om te rapporteren over de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden. (zie het overzicht bijzondere voorwaarden).De gemandateerde parketsecretaris laat, waar mogelijk, een dagvaarding uitreiken aan de verdachte voor een (politierechter)zitting of een oproeping voor een TOM-zitting binnen een termijn van drie maanden.
Een voorwaardelijk sepot wordt slechts aangeboden na een gesprek met de officier van justitie of een parketsecretaris.
Als er geen gronden zijn voor voorlopige hechtenis ziet de officier van justitie erop toe dat, waar mogelijk, de verdachte wordt heengezonden met een dagvaarding of een oproeping voor een TOM-zitting. Hij vraagt in deze gevallen tevens een geoormerkt adviesrapport van de reclassering aan.
Indien (nog) geen reclasseringsrapport beschikbaar is met een beschrijving van het eventuele hulpverleningsaanbod aan de verdachte, verzet het OM zich tegen schorsing van de voorlopige hechtenis.
Als schorsing van de voorlopige hechtenis geïndiceerd is, bevordert het OM zoveel mogelijk het opleggen van bijzondere voorwaarden (zie het overzicht bijzondere voorwaarden), zoals deelname aan daderhulpverlening of reclasseringsbegeleiding en/of een straat- of contactverbod. Het OM ziet erop toe dat het slachtoffer, de politie en eventueel de reclassering tijdig van de beslissing van de R-C of van de raadkamer op de hoogte worden gesteld.
Na schorsing van de voorlopige hechtenis ziet de officier erop toe dat de zaak binnen zes maanden op zitting of een TOM-zitting wordt aangebracht. Voor zover mogelijk wordt ernaar gestreefd de termijn van zes maanden te beperken tot drie maanden.
Het Openbaar Ministerie maakt afspraken met politie en reclassering ten behoeve van de controle op de naleving van de voorwaarden. Bij wetenschap van overtreding door de verdachte van de voorwaarden die gesteld zijn in de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis, berichten politie of reclassering onverwijld de piketofficier van justitie. In die gevallen beveelt het OM de aanhouding van de verdachte (op grond van artikel 84 Wetboek van Strafvordering). Vervolgens vordert het OM de opheffing van de schorsing bij de rechtbank.
Op aanvraag van het OM stelt de reclassering in beginsel in het kader van de afhandeling van de strafzaak een reclasseringsadvies op. Daarin wordt op basis van een diagnose een inschatting gemaakt van het recidiverisico, de mogelijkheden voor daderhulpverlening en de noodzaak van bijzondere voorwaarden. Standaard wordt in elk reclasseringsadvies opgenomen wat de stand van zaken van de behandeling tot nog toe is. Op basis van de diagnose wordt een gericht strafadvies afgegeven, waarbij wordt ingegaan op de mogelijk te stellen bijzondere voorwaarden. De officier van justitie of de advocaat-generaal ziet erop toe dat ter zitting een actuele rapportage overgelegd kan worden. In hoger beroep en/of na langdurige aanhouding van de zaak kan een aanvullende rapportage worden aangevraagd.
Indien de verdachte reeds is begonnen aan een vorm van daderhulpverlening of bereid is daaraan mee te werken, kan een (deels) voorwaardelijke straf worden geëist met een proeftijd en een bijzondere voorwaarde (op zorg gerichte voorwaarde betreffende behandeling, zie het Overzicht bijzondere voorwaarden). Tevens kan gevorderd worden dat de verdachte zich houdt aan een straat- of contactverbod.
Wanneer gebleken is dat de verdachte niet in aanmerking komt voor daderhulpverlening richt het OM zich alleen op de normhandhaving en is het vorderen van een zwaardere taakstraf of van een vrijheidsstraf geïndiceerd. In huiselijk-geweldzaken is het eisen van een geldboete ongewenst, wanneer daarmee tevens het slachtoffer wordt getroffen of hiervan geen positief effect op het gedrag van de verdachte wordt verwacht.
Van 2006 tot en met 2010 loopt er een kabinetsprogramma eergerelateerd geweld waarbij diverse departementen, te weten de ministeries van Justitie, Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM/WWI), betrokken zijn. De Minister van Justitie is coördinerend minister.
Om tot een aanpak van eergerelateerd geweld te kunnen komen, is het van belang dat zaken waarin eer mogelijkerwijs een rol speelt op tijd worden herkend. Daarbij spelen naast de politie ook andere partners in de veiligheidszorg een belangrijke rol.
In voorkomende zaken, die aspecten lijken te vertonen van eergerelateerd geweld, zal de politie eerst en vooral alert moeten zijn op signalen die duiden op ‘eer’ als motief van een begaan of mogelijk te begaan strafbaar feit. Hierbij kan gedacht worden aan uitingen of dreigingen met geweld, beledigingen, roddel en smaad.
Daarnaast kan er sprake zijn van signalen, die zouden kunnen duiden op (vormen van) eerherstel: alle denkbare vormen van geweld, maar ook vermissingen of ontvoeringen. Ten slotte kunnen er signalen zijn die hun basis vinden in achtergronden en vooral gedrag van betrokkenen: worden bijvoorbeeld woorden gebruikt die met eer (‘respect’) te maken hebben, is er een plotseling toenemend contact met familieleden of worden belangrijke zaken (werk, school enzovoort) plotseling minder belangrijk dan voorheen.
Om zaken waarin eer (mogelijkerwijs) een rol heeft gespeeld te herkennen en vervolgens aan te pakken, is de methode LEC-EGG ontwikkeld.
De signalen die duiden op een mogelijke eerzaak worden in de methode ‘rode vlaggen’ genoemd. Deze vlaggen kunnen betrekking hebben op de aanleiding tot de eerschending, vormen van eerherstel en kenmerken van eercodes en achtergronden van betrokkenen. De rode vlaggen zijn ‘vertaald’ in een query, een elektronische zoekslag, waarmee politiële informatiesystemen dagelijks doorgenomen worden.
Op grond hiervan wordt de verkregen informatie beoordeeld en vindt een schifting plaats tussen zaken die mogelijk betrekking hebben op een eerkwestie en zaken waarbij dat niet het geval is.
Bij de zaken die mogelijk betrekking hebben op eerkwesties wordt door de politie een checklist ingevuld. Dit is een uitgebreide itemlijst met open vragen en aanwijzingen voor verder door vragen over onder meer de aard van het probleem, de sociale en economische achtergronden van alle betrokkenen. Op grond van de checklist wordt een analyse en een plan van aanpak opgesteld. Op basis van de met de checklist verzamelde informatie kan eventueel in een derde fase een getuige-deskundige worden geraadpleegd, die specialistische kennis heeft van taal en cultuur van bepaalde etnische groepen.
De politie draagt zorg voor de juiste toepassing van de methode LEC-EGG door het toepassen van de query, het gebruik van de checklist, het maken van een analyse en een plan van aanpak.
Uitgangspunt is dat de behandeling van eerzaken voor de politie in principe ‘gewoon politiewerk’ is. Dat betekent dat politieambtenaren op een zakelijke en systematische wijze verslag leggen van wat er zich feitelijk in een bepaalde strafzaak heeft afgespeeld. Het gaat immers om waarheidsvinding. Inzicht in de eventuele beweegredenen van mensen kan voor de politie belangrijke zoekrichtingen in het rechercheproces opleveren. Indien eerherstel het motief is, zal men alert moeten zijn op het feit, dat veelal sprake kan zijn van groepsdruk. Dit gegeven kan ertoe leiden, dat niet alleen gezocht wordt naar één materiële dader, maar ook naar medeplichtigen of anderen die tot de daad hebben aangezet.
Naar de aard van eergerelateerd geweld (familie-eer) is het in veel gevallen voorstelbaar dat een ruimere kring van mensen betrokken is bij eergerelateerd geweld. Aan (pogingen tot) moord met een eergerelateerde achtergrond kan overleg binnen de familie vooraf gegaan zijn en mogelijk feitelijke samenwerking bij de voorbereidingen op de (poging tot) moord. Een COT-onderzoek9 constateert dat onderzoek naar medeplegers en medeplichtigen bepaald lastig en tijdrovend kan zijn, maar het is van evident belang dat politie en Openbaar Ministerie zich blijvend alert tonen ten aanzien van mogelijke mededaders.
Het blijkt dat een goed inschattingsvermogen en een goed gebruik van (externe) expertise in veel zaken doorslaggevend is voor het succes van interventies.
In voorkomende gevallen, uiteraard na gedegen analyse van de situatie, kunnen ook in een vroeg stadium bijzondere opsporingsmiddelen worden ingezet ter bestrijding van (een escalatie van) eergerelateerd geweld.10 Het LEC EGG bemiddelt bij het inzetten van (extern) deskundigen.
Gelet op de culturele achtergrond van eergerelateerd geweld, komt het voor dat verdachten een zogeheten cultureel verweer voeren: het getoonde gedrag schendt weliswaar de Nederlandse wet, maar is vanuit de culturele achtergrond van betrokkene niet afkeurenswaardig of zelfs geboden. Die culturele achtergrond, aldus dit verweer, dient bijvoorbeeld te leiden tot strafvermindering of tot een schulduitsluitingsgrond wegens psychische overmacht.
Eergerelateerd geweld is echter een op culturele gronden gebaseerde vorm van geweldsuitoefening die een ontoelaatbare aantasting vormt van het recht op leven respectievelijk de lichamelijke integriteit. Het recht op het beleven van de eigen cultuur kent hier duidelijk zijn grenzen voor zover deze overigens al in het geding kan worden gebracht. In Nederland zijn deze gedragingen strafbaar gesteld. De culturele achtergrond geldt daarbij niet als (wettelijke) strafverminderende omstandigheid. De aanwezigheid van (een van) deze motieven behoeft, bijzondere omstandigheden daargelaten, ook niet zonder meer te worden aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid.
Tot de inwerkingtreding van de Wet tijdelijk huisverbod (Stb. 2008, 421) was het niet mogelijk om in een situatie van dreigend huiselijk geweld van overheidswege op te treden, wanneer er (nog) geen (aantoonbare) strafbare feiten waren gepleegd. Indien er wél strafbare feiten waren gepleegd, waren slachtoffers van huiselijk geweld vaak niet bereid om aangifte te doen. Dit maakte het moeilijk om tegen de persoon van wie de dreiging van huiselijk geweld uitging, op te treden. De nieuwe wet voorziet in de invoering van een maatregel tot het opleggen van een huisverbod aan deze persoon. Een huisverbod houdt in dat deze persoon voor een periode van in beginsel tien dagen de woning niet mag betreden en ook geen contact mag opnemen met de personen met wie hij een huishouden deelt, zoals zijn echtgeno(o)t(e), partner, of kinderen. De wet voorziet in een regeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de afzonderlijke actoren. Voorts worden regels gegeven met betrekking tot toetsing door de rechter, registratie van gegevens in de gemeentelijke registers en strafbaarstelling van overtreding van het huisverbod (artikel 11 Wet tijdelijk huisverbod: overtreding van het huisverbod is een misdrijf waarop maximaal twee jaar gevangenisstraf staat of een geldboete van de vierde categorie) en artikel 67, eerste lid, onderdeel c, Strafvordering wordt aangevuld met artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod.
De gemeente speelt bij de aanpak van huiselijk geweld een belangrijke rol door haar centrale positie in de keten van hulpverleningsinstanties. De bevoegdheid van de burgemeester om een huisverbod op te leggen, is een geheel nieuwe op zichzelf staande bevoegdheid. Om die reden worden in een aparte wet regels gesteld ten aanzien van deze bevoegdheid. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich (nog) geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen.
Dit laat onverlet dat wanneer bij huiselijk geweld strafrechtelijk optreden mogelijk is, strafrechtelijk zal worden opgetreden. Op het moment dat de politie een melding van huiselijk geweld ontvangt, vallen de problemen die zich achter de voordeur afspelen, voor zover het gaat om ingrijpen op strafrechtelijk niveau, onder de publieke verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Hoewel het strafrecht deels ook preventie als doel heeft, voorziet het echter niet in een stelsel om los van strafbare feiten louter preventief op te treden. Het opleggen van een huisverbod strekt ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Gelet op het doel van deze maatregel is de bevoegdheid tot het opleggen ervan aan de burgemeester toegekend. De bevoegdheid kan gezien worden niet als een bevoegdheid in het kader van de openbare orde en veiligheid, maar als een bevoegdheid in het kader van de lokale (veiligheids)zorg die primair bestuurlijk van aard is. Artikel 3 van het wetsvoorstel voorziet erin dat de burgemeester voor zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod en een aantal hieruit voortvloeiende taken mandaat respectievelijk machtiging kan verlenen aan de hulpofficier van justitie. Wanneer de burgemeester van de bevoegdheid mandaat verleent, blijft hij zelf verantwoordelijk. Hij kan met betrekking tot de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid nadere regels stellen waar de hulpofficier aan gehouden is. Ook kan de burgemeester de bevoegdheid zelf blijven uitoefenen. Voor deze constructie is gekozen, omdat de hulpofficier van justitie vaak al ter plaatse zal zijn en een goede inschatting zal kunnen maken van de situatie. Wanneer de burgemeester van de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod geen mandaat aan de hulpofficier van justitie verleent, zal de burgemeester ook veelal met de hulpofficier van justitie overleggen over de vraag of een huisverbod moet worden opgelegd. Het is mogelijk dat de burgemeester vervolgens wel de hulpofficier van justitie mandateert om de beschikking te ondertekenen, een zogenaamd ‘ondertekeningmandaat’. Gezien zijn opleiding en ervaring is de hulpofficier van justitie in staat in een feitelijke situatie de primaire afweging te maken of een strafrechtelijke aanpak en/of een bestuursrechtelijk huisverbod aangewezen is. (De informatie in de paragraaf ‘Inleiding huisverbod’ is gebaseerd op Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3 (MvT)).
Het bestuursrechtelijk huisverbod en het strafrechtelijk traject zijn gescheiden trajecten. Elk traject kent zijn eigen wettelijke bepalingen en bevoegdheden. Het is van belang dat die twee trajecten elkaar niet tegenwerken, maar juist waar mogelijk elkaar versterken. Op die manier wordt aangegeven dat de overheid met één duidelijke boodschap komt, namelijk dat huiselijk geweld onder geen beding getolereerd wordt.
Strafbaar huiselijk geweld zal in veel gevallen gelijktijdig geïndiceerd zijn als huisverbodwaardig - tenminste als dader en slachtoffer meer dan incidenteel in hetzelfde huis verblijven en de verdachte meerderjarig is - hetgeen voor de betrokken instanties reden is om alert te zijn op de mogelijke samenloop van een bestuursrechtelijk en strafrechtelijk traject.
Als er dus sprake is van een aanhouding in het kader van een mogelijke strafrechtelijke vervolging op het moment dat moet worden besloten over het opleggen van een huisverbod, dringt het OM er bij de burgemeester op aan om direct na het incident ook het huisverbod op te leggen. Zonder strafrechtelijk ingrijpen zou op dit moment het huisverbod ook zijn opgelegd. Hiermee wordt het huisverbod losgekoppeld van de vraag of een strafrechtelijk traject zal volgen en wordt het opleggen van het huisverbod dus niet afhankelijk van het verloop van een strafrechtelijk traject en het moment van invrijheidstelling van verdachte. Bovendien houdt een huisverbod ook een contactverbod in, waardoor ook tijdens opsluiting van de verdachte de rust voor de thuisblijvers niet door hem kan worden verstoord.
Het is mogelijk dat de burgemeester of hoofdofficier van justitie op basis van het RiHG tot het oordeel komt dat een huisverbod op zijn plaats is maar dat niet effectueert. Dat geldt in die gevallen waar er onvoldoende of géén garantie is dat het slachtoffer, dat in de woning achterblijft, gevrijwaard wordt van nieuw geweld. Een dergelijke situatie doet zich voor als de verwachting is dat andere gezinsleden of familieleden zullen gaan handelen in de geest van de uithuisgeplaatste en dat daarmee dus de dreiging blijft voortbestaan, bijvoorbeeld bij eergerelateerd geweld.
Het opleggen van een huisverbod wanneer de kans op eergerelateerd geweld groot is, kan een averechts effect hebben. Tegelijkertijd mag het niet zo zijn dat degene ten aanzien van wie de dreiging van huiselijk geweld zich richt, de noodzakelijke bescherming wordt onthouden. In dergelijke situaties is het niet ondenkbaar dat het slachtoffer en eventuele kinderen ergens anders moeten worden ondergebracht.
Indien eer (mogelijk) een rol speelt dient contact opgenomen te worden met de contactpersoon EGG van de politie en wordt de zaak conform de methode LEC-EGG behandeld (zie opsporing en vervolging eergerelateerd geweld). Als de methode LEC EGG wordt toegepast kan dit een contra indicatie voor een huisverbod zijn.
Het OM maakt afspraken met politie en reclassering, inhoudende dat de politie een huisverbod altijd in het proces-verbaal vermeldt en dat de reclassering het verloop van het huisverbod voor alle betrokkenen vermeldt in de rapportage.
De officier van justitie vordert bij voorgeleiding aan de rechter-commissaris of de raadkamer dat, in geval van schorsing van de voorlopige hechtenis, de bijzondere voorwaarde wordt geformuleerd conform het Overzicht bijzondere voorwaarden, met bijzondere aandacht voor de vraag of een contactverbod moet worden opgelegd.
Bij overtreding van het huisverbod wordt betrokkene in beginsel voorgeleid aan de rechter-commissaris of voor de raadkamer, als dat gezien de omstandigheden van het geval mogelijk is op grond van artikel 67a lid 2 onder 2 (herhalingsgevaar, zesjaarsfeit of gevaar gezondheid/veiligheid van personen) Sv. In geval van schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris of de raadkamer vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarde wordt geformuleerd conform het Overzicht bijzondere voorwaarden, in beginsel mét een contactverbod. Bij een overtreding van het huisverbod wordt twee weken gevorderd. In die gevallen waar, gelet op recidive en andere omstandigheden de bewaring niet wordt geschorst, ligt een hogere eis in de rede, we denken dan aan een maand, dit geeft ook nog ruimte voor een voorwaardelijk deel ten behoeve van een eventueel reclasseringsbegeleiding.
Het slachtoffer wordt conform de Aanwijzing slachtofferzorg op de hoogte gesteld van het verloop van de procedure.
Ernstige gevallen van huiselijk geweld vallen onder de in de Aanwijzing slachtofferzorg genoemde categorie delicten waarin het slachtoffer schriftelijk door het OM wordt gevraagd of hij/zij behoefte heeft aan een gesprek met de behandelend officier van justitie voorafgaand aan de behandeling ter zitting. Het slachtoffer wordt in de daartoe aangewezen gevallen tevens geïnformeerd over het spreekrecht en de mogelijkheid om een schriftelijke slachtofferverklaring op te stellen.
De veiligheid van slachtoffers of anderszins betrokkenen van of bij huiselijk geweld of eergerelateerd geweld kan soms dusdanig in het gedrang komen dat voor hun leven, hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten gevreesd moet worden. In het zogeheten decentraal domein van het Stelsel Bewaken en Beveiligen is de hoofdofficier van justitie verantwoordelijke – en daarmee beslissingbevoegd – voor het treffen van veiligheidsmaatregelen wanneer ten aanzien van de veiligheid gevreesd wordt zoals hiervoor omschreven. Veiligheidsmaatregelen, waaronder persoonsbeveiliging, worden in dat geval onder zijn gezag ingezet. Nadere regels omtrent beveiligingsmaatregelen zijn gegeven inde Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten.
Indien bij een uitspraak een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is opgelegd, oefent de reclassering toezicht uit op de naleving daarvan. Daarnaast kan de reclassering aanwijzingen geven ten behoeve van het gedrag die de reïntegratie en de beperking van de recidive ten goede komen. Bij overtreding van de voorwaarden en/of na afloop van de gestelde termijn van toezicht, rapporteert de reclassering schriftelijk aan het OM.
Indien blijkt dat de verdachte niet heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarde(n), wordt de zaak onverwijld op zitting aangebracht voor inhoudelijke behandeling (bij voorwaardelijk sepot) of voor tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de straf (bij een voorwaardelijke straf).
Het OM koppelt de beslissing om al dan niet te vervolgen terug aan de politie, die dit in het eigen dossier verwerkt. Het slachtoffer wordt tevens door het OM geïnformeerd over de redenen om niet tot vervolging over te gaan. Het OM wijst het slachtoffer daarbij uitdrukkelijk op de mogelijkheid om een klacht ex 12 Sv bij het Gerechtshof in te dienen.
Het als zodanig registreren en ‘oormerken’ van huiselijk geweldszaken is van belang voor het in voorkomende gevallen kunnen aantonen van de stelselmatigheid van het geweld. Tevens dient oormerken voor het verwijzen naar het van toepassing zijn van een overeengekomen aanpak van deze geweldzaken.
De politie registreert indien de methode LEC-EGG is toegepast.
Het OM registreert de zaken als huiselijk- of eergerelateerde geweldzaken in COMPAS/GPS. Wanneer het OM in een huiselijk- of eergerelateerde geweldszaak een reclasseringsrapport aanvraagt, oormerkt het de aanvraag. Met het oormerken van deze geweldszaken wordt tevens gezorgd dat deze zaken ook voor de ressortsparketten herkenbaar zijn. Het OM registreert ook in tweede aanleg [8] dat het om een huiselijk- of eergerelateerd geweld zaak gaat.
Het OM registreert de zaken als huiselijk of eergerelateerde geweldzaken in COMPAS/GPS. Wanneer het OM in deze zaken een reclasseringsrapport aanvraagt, oormerkt het de aanvraag. Met het oormerken van deze geweldzaken wordt tevens gezorgd dat deze zaken ook voor de ressortsparketten herkenbaar zijn. Het OM registreert ook in tweede aanleg [8] dat het om een huiselijk- of eergerelateerde geweldszaak gaat.
De in deze aanwijzing vervatte beleidsregels hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.
Dit overzicht is niet limitatief.
Delicten uit het Wetboek van Strafrecht waarbij voorlopige hechtenis mogelijk is:
art. 300: ingeval van recidive: mishandeling (inclusief verzwarende omstandigheden ex art. 304)
art. 300 lid 2: mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend
art. 302 (jo 45): (poging tot) zware mishandeling
art. 303: zware mishandeling met voorbedachte rade
art. 304: betrekking hebbend op art. 300 t/m 303 indien begaan jegens vader, moeder, echtgeno(o)t(e), levensgezel of kind, ambtenaar of door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen
art. 350: ingeval van recidive: beschadiging goederen; hierbij zijn op grond van art. 353 de vervolgingsuitsluitingsgrond (bij echtgenoten die niet van tafel en bed of goederen zijn gescheiden) en het klachtvereiste (bij van tafel en bed of goederen gescheiden echtgenoten) ex art. 316 van toepassing.
art. 242 (jo 45): (poging tot) verkrachting
art. 243: gemeenschap met een bewusteloze of onmachtige
art. 246: feitelijke aanranding der eerbaarheid
art. 257: iemand tot wiens onderhoud verdachte verplicht is in hulpeloze toestand brengen of laten, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend
art. 282: wederrechtelijke vrijheidsberoving, al dan niet zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend
art. 285: bedreiging
art. 285b: belaging (klachtdelict)
art 287: moord
art 289: doodslag
art. 11 Wet tijdelijk huisverbod: de uithuisgeplaatste handelt in strijd met het opgelegde huisverbod
Delicten uit het Wetboek van Strafrecht waarbij geen voorlopige hechtenis mogelijk is:
art. 138: huisvredebreuk
art. 255: iemand tot wiens onderhoud verdachte is verplicht in hulpeloze toestand brengen of laten
art. 284: dwang
In het proces-verbaal van aangifte wordt vermeld / worden beschrijvingen vermeld van:
De wijze waarop de relatie is ontstaan en het moment waarop en de aanleiding waardoor geweld in de relatie ontstond.
Eventueel alcohol en/of drugsgebruik door de verdachte.
Eventueel thuiswonende kinderen, waarbij in het bijzonder wordt vermeld of zij hetzij slachtoffer, hetzij getuige zijn van het strafbaar feit.
De financiële situatie.
Het eerste huiselijk-geweldsincident, een geweldsincident dat typerend is voor de wijze van mishandelen, het meest ernstige geweldsincident en het laatste geweldsincident. Deze feiten moeten met data, tijd en plaats worden aangeduid om inzicht te kunnen geven in de aard en het patroon van het huiselijk geweld. Andere gepleegde delicten worden daar naar tijd tussen geplaatst. Alle voorkomende elementen van de delicten moeten worden omschreven.
Eventuele getuigenverklaringen over het geweldsincident en/of het daardoor ontstane letsel.
De mate van angst bij het slachtoffer voor herhaling van het huiselijk geweld.
De ideeën van het slachtoffer over diens toekomstige contact met de verdachte.
De eventuele expliciete overweging van het slachtoffer dat hij/zij aangifte doet omdat hij/zij wil dat de dader wordt gestraft.
De eventuele wens van het slachtoffer tot het opleggen van een straat- of contactverbod aan de verdachte. Daarbij wordt met redenen omkleed wat de indicatoren voor herhaling van het plegen van huiselijk geweld jegens het slachtoffer zijn (b.v. het aantal meldingen, levensgevaar, belaging of onberekenbaar gedrag).
Is er (eerder) een huisverbod opgelegd en zo ja, voor welke periode.
Indien beschikbaar worden bij het proces-verbaal van aangifte gevoegd:
foto’s van lichamelijk letsel en eventuele beschadigingen in en om het huis;
een letselbeschrijving en/of medische verklaring over het letsel;
processen-verbaal ter zake van eerdere waarnemingen van huiselijk geweld in dezelfde huiselijke kring (ter onderbouwing van een vermeend stelselmatig karakter van het geweld).
Herstellende voorwaarden
1 Vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade
Verplichting om de schade die de veroordeelde door zijn delict heeft aangericht te vergoeden.
2 Herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade.
Verplichting om de onrechtmatige toestand die een veroordeelde door zijn delict heeft veroorzaakt weer terug te brengen in de staat voorafgaand aan het strafbare feit
3 Storting van een geldbedrag in bepaalde fondsen die zich ten doel stellen belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen
Verplichting om een ‘vergoeding’ te betalen in die gevallen dat slachtoffers, bijvoorbeeld van zedenmisdrijven, geen behoefte hebben aan schadevergoeding.
Vrijheidsbeperkende voorwaarden (geboden en verboden)
4 Contactverbod
Het verbod om contact te (laten) leggen met bepaalde personen of instellingen.
5 Locatieverbod
Het tijdelijke verbod om zich, op bepaalde tijden, op één of meer locaties of gebieden te bevinden.
6 Locatiegebod
Het tijdelijke gebod om zich, op bepaalde tijden, op één of meerdere locaties te bevinden.
7 Drugs- en alcoholverbod
Het verbod om drugs of alcohol te gebruiken.
8 Meldingsgebod
Het gebod om zich op bepaalde tijden of gedurende bepaalde perioden te melden bij een persoon of instelling.
Gedragsbeïnvloedende voorwaarden
9 Gedragsinterventies
Inzet van gedragsinterventies die de dynamische risicofactoren van de veroordeelde aanpakken.
Op zorg gerichte voorwaarden
10 Behandeling in een inrichting
De verplichting om zich voor een bepaalde stoornis te laten behandelen in een inrichting.
11 Ambulante behandeling
De verplichting om zich voor een bepaalde stoornis ambulant te laten behandelen.
12 Opname in een (24-uurs)voorziening (bijvoorbeeld een Exodushuis)
De verplichting om te verblijven in een (24-uurs)voorziening.
Overige
13 Andere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende
De verplichting om zich aan de aanwijzingen van de begeleidende instelling te houden; alleen op te leggen als in het bepaalde geval de andere bijzondere voorwaarden niet afdoende zijn.
14 Storting van een waarborgsom
De verplichting een bedrag te storten om naleving van een andere voorwaarde te verzekeren.
Het belang van het kind als getuige van huiselijk geweld staat in het kindspoor centraal. Het risico van ontwikkelingsproblemen, op korte of langere termijn, is bij deze kinderen dermate groot dat vroegtijdig effectief ingrijpen noodzakelijk is.
De politie hanteert bij meldingen van huiselijk geweld hun protocol met als doel het geweld te stoppen en te verwijzen naar hulpverlening ( met of zonder strafrechtelijk traject). De kinderen die bij deze meldingen betrokken zijn hebben recht op bescherming. Daarnaast is het van belang dat deze kinderen en hun opvoeders tijdig hulp krijgen aangeboden om scheefgroei in de pedagogische situatie en in de ontwikkeling van de kinderen te voorkomen.
De politie maakt deze kinderen vanuit de dag-, avond en nachtrapporten zichtbaar en verzamelt relevante informatie uit het politiesysteem. De politie meldt kinderen die getuige zijn van geweld binnenshuis aan voor het vervolgtraject, het Kindspoor.
Het getuige zijn van huiselijk geweld is een vorm van (psychische) kindermishandeling.
Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling neemt een dergelijke melding dan ook als zijnde ‘een vermoeden van kindermishandeling’ in behandeling.
Het Bureau Jeugdzorg biedt deze gezinnen begeleiding aan bij het verkrijgen van inzicht in de pedagogische betekenis van het gezinsgeweld en doet het kind (en de opvoeders), op basis van verkregen informatie over de situatie van het kind, een hulpverleningsaanbod.
De Raad voor de Kinderbescherming verricht onderzoek bij het niet accepteren van vrijwillige hulpverlening, waarbij vanuit de drang en dwang functie van de Raad benodigde hulp alsnog op gang moet worden gebracht (met of zonder juridische maatregel) met voldoende garanties ten aanzien van de veiligheid van het kind.
Het doel van alle ketenpartners bij de afgesproken aanpak is het in beeld brengen van kinderen die een reëel risico lopen op een verstoorde ontwikkeling. De interventies vanuit deelnemende instellingen zijn gericht op:
• Het creëren van een veilige situatie voor het kind;
• Het terugdringen van risico’s op een verstoorde ontwikkeling van deze kinderen;
• Het vroegtijdig signaleren van ontwikkelingsproblematiek zodat hulp in een vroegtijdig stadium geboden kan worden met een zo groot mogelijke kans op herstel;
• Een adequaat hulpaanbod aan het kind en de opvoeders, zo mogelijk zonder en zo nodig met dwang.
Naast de genoemde partners worden zo nodig andere instellingen ingeschakeld, zoals maatschappelijk werk, de Waag, verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg, reclassering.
Het bovenstaande wordt uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend convenant waarbij in elk geval de politie in de desbetreffende regio, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, het Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming partij zijn. Afhankelijk van per regio verschillende wensen en behoeften kunnen andere instellingen partij zijn bij het Kindspoorconvenant.
H.B. Ferweda en I. van Leiden, Eerwraak of eergerelateerd geweld, naar een werkdefinitie, Advies- en onderzoeksgroep Beke 2005.
Een overzicht van relevante strafbepalingen is te vinden in Kamerstukken II, 2005/06, 30 388. nr. 6, p. 3–4.
In 1997 in naar schatting 6% van de gevallen, zie T. van Dijk c.s., Huiselijk geweld, aard, omvang en hulpverlening, Den Haag, Intomart.
Onder kindermishandeling wordt ook verstaan het getuige zijn van partnergeweld; Kinderen Veilig Thuis. Actieplan voor de aanpak van kindermishandeling. Programma Ministerie voor Jeugd en Gezin en het Ministerie van Justitie, juli 2007.
Op basis van art. 14d, lid 2, Sr kan de rechter aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Overal waar gesproken wordt over bijzondere voorwaarden, betekent dit dat de reclassering toezicht houdt op de naleving ervan.
Bijvoorbeeld als verwacht wordt dat een van de ouders het kind of de kinderen onder druk zal zetten om bepaalde zaken wel of niet te vertellen.
E.J. van der Torre en L. Schaap, Ernstig eergerelateerd geweld: een casusonderzoek, COT Instituut voor veiligheids- en crisismanagement, Den Haag, 2005, met name hoofdstuk 4, p.47–56. Zie ook http://www.huiselijkgeweld.nl/doc/feiten/casusonderzoek_eerwraak_cot.pdf
J. Janssen, Analyse van mogelijke eerzaken: het gebruik van de checklist en inzet van externe deskundigen, Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld, Den Haag 2009.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-6462.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.